Je hebt natuurlijk al aardig wat meegemaakt. Kroost geproduceerd, luchtgevechten gewonnen, kleintjes geleerd hoe een vis of iets anders eetbaars te verschalken, je door de termiek naar grote hoogten laten voeren, je snavel opentrekken, je snavel houden, je vleugels uitslaan, zachte landing op het water maken, harde landing op het water maken, niet te lang op één plek op het ijs staan (zoiets overkomt je maar één keer als meeuw - als je daar nog aan terugdenkt) en niet te vergeten de allerbest tactiek om schoolkinderen totaal onverwachts van hun boterham te beroven.
En dan word je wakker op een maandag in oktober. Je ziet, je voelt, je merkt aan alles dat het geen gewone dag gaat worden. Fors windje, buien waar zelfs jij het koud van krijgt, krakende takken en bovenal bijzonder onheilspellende luchten. Maar goed, je bent een zeer ervaren meeuw, dus je kiest toch het luchtruim. Zodra je uit de luwte bent, voel je de kracht van de wind. En je weet, hiertegen kun je niet vechten. Deze natuurkrachten zijn onoverwinbaar. Het is te laat om te landen - je zou het niet overleven - dus je kunt maar één ding doen: de wind in de rug houden en er maar het beste van hopen. Je doet nog net niet je ogen dicht. Of toch maar wel.
Uren later. De wind gaat liggen. Eindelijk. Je kunt landen. Pff, grote brug. Enorm. Als je poten stevig op de leuning staan. kijk je eens goed om je heen. Niets bekends. Er landt een soortgenoot naast je. Vreemd accent. Je vraagt waar je bent. Het antwoord luidt: op de brug. Welke brug? Die over de Sont. Halverwege Denemarken en Zweden.
Even ben je stil. Dan kijk je je buurman op de leuning aan en stelt die ene, belangrijke vraag: verwachten jullie binnenkort storm uit het Noordoosten?