Toch schrijf ik nog heel veel met de hand. Onleesbare zinnen voor de meesten, maar vruchtbare materie voor mij. Het gaat dan veelal om notities. Mensen die mij wat beter kennen weten dat ik altijd (ja echt altijd) een notitieboekje en een potloodje bij me heb. Een mens krijgt nou eenmaal op de raarste plekken en vreemdste momenten invallen. Na jaren oefenen kan ik tegenwoordig zelfs in het aardedonker zinnen schrijven die met enige moeite te ontcijferen zijn.
Het is jammer dat er nog zo weinig op papier wordt geschreven. De beweging van de pen op het papier brengt een bijzonder soort hersenactiviteit op gang. Althans, daar ben ik van overtuigd. Handmatig schrijven (ja, jongelui, het kan!) dwingt tot matiging van de denksnelheid. Het prikkelt tot overwegen. Het nodigt uit tot schikken, herschikken, overdenken, bezinnen en heroverwegen. Mijn ouders hebben op zolder in een oude koffer hun briefwisseling van hun verkeringstijd opgeslagen. Die mag ik lezen als zij er niet meer zijn en ik hoop dat dat nog heel lang duurt. Maar als het zo ver is, zullen die handgeschreven epistels me niet alleen tot tranen roeren en me terugbrengen naar een tijd van voor mijn tijd; ze zullen me ook laten voelen hoe de tijdgeest was toen ze werden geschreven. Hoe woorden werden gewogen, gekauwd en herkauwd. En soms ineens ook in het vuur van de liefde zo de pen uitrolden.
Als het mij ligt, moeten we het vaker zo doen. Vellen vol regels die je leest en waar je tussen de regels nog veel meer ontwaart. Zelfs al is het handschrift nog zo beroerd.