En dat zijn dan nog maar de dingen. Spullen die een taal hebben die ze alleen woordeloos en geluidloos kunnen spreken. Maar ook de geluiden zijn weg. Het gestamp op de trap 's ochtends vroeg om nog net op tijd de bus te halen. De knal van de voordeur. Het bladblazerkabaal van de föhn. Geruis van bloesjes, jurkjes. Gezucht, gescheld, een lief woord tussendoor om gedag te zeggen.
Vreemd hoe de dingen met je gaan praten op het moment dat degene die ze toebehoren vertrokken is. Al die dingen werken op je gevoel, ze spreken de taal van de liefde. Dat zwarte doorschijnende bloesje in de hoek - het knipoogt. 'Weet je nog, dit had ik aan toen ik met P. naar die hiphop-gast in de Melkweg ging', lijkt het te zeggen. Of die superlange das: 'Ja, ik kan dus echt niet skiën, maar dat après-gedoe, daar ben ik heel goed in.'
De bedden meestentijds onbeslapen, de stoelen onbezeten, de kasten onberoerd. De restanten van de spullen van onze dochters vertellen dag in dag uit dat de studentes hun eigen leven leiden. Dat ze niet meer hier wonen, maar dáar - hoe dichtbij dat ook is. Een blik in hun kamer schrijnt. De bevestiging - 'ja, ze zijn echt weg'. En tegelijkertijd is dat besef telkens weer een hartverwarmend moment. Ze zijn weg, jazeker. Maar in mijn, in ons hart, zijn ze nog nooit zo dichtbij geweest.